Voorzorgsmaatregelen voor het systeem
/!\Voorzorgsmaatregelen t:slim X2-insulinepomp
Probeer NIET om uw insulinepomp te openen of deze te repareren. De pomp is een afgedicht apparaat dat alleen mag worden geopend en gerepareerd door Tandem Diabetes Care. Wijzigingen aan het apparaat kunnen leiden tot een veiligheidsrisico. Als de afdichting van uw pomp is verbroken, is de pomp niet meer waterdicht en is de garantie niet meer geldig.
VERVANG uw infuusset iedere 48 tot 72 uur, zoals aanbevolen door uw zorgverlener. Was uw handen met antibacteriële zeep voordat u de infuusset hanteert en maak de inbrenglocatie op uw lichaam goed schoon om infectie te voorkomen. Neem contact op met uw zorgverlener indien u symptomen van infectie waarneemt op uw infusieplaats voor insuline.
Verwijder ALTIJD alle luchtbellen uit de pomp voordat u begint met de insulinetoediening. Controleer of er geen luchtbellen aanwezig zijn wanneer u insuline in de spuit zuigt, laat de witte vulpoort op de pomp omhoog wijzen wanneer u de slang vult en zorg dat de slang tijdens het vullen geen luchtbellen bevat. Lucht in het systeem neemt ruimte in beslag die is bestemd voor insuline en kan de toediening van insuline verstoren.
CONTROLEER uw infusieplaats dagelijks op goede plaatsing en lekkage. VERVANG uw infuusset als u lekken opmerkt rond de infusieplaats. Een slechte plaatsing of lekkage rond de infusieplaats kan leiden tot een te lage toediening van insuline.
CONTROLEER de slang van uw infuusset dagelijks op lekkage, luchtbellen en knikken. Lucht in de slang, lekken in de slang of een geknikte slang kan de toediening van insuline belemmeren of geheel stoppen en tot een te lage toediening van insuline leiden.
CONTROLEER de slangaansluiting tussen uw patroonslang en infuussetslang om er zeker van te zijn dat deze goed is gemaakt en stevig vastzit. Lekkage rond de slangaansluiting kan leiden tot een te lage toediening van insuline.
Vervang uw infuusset NIET voordat u naar bed gaat, want u kunt uw BG dan pas weer 1 tot 2 uur nadat de infuusset is geplaatst testen. Het is belangrijk dat wordt gecontroleerd of de infuusset correct is ingebracht en insuline toedient. Het is ook belangrijk dat snel wordt gereageerd op eventuele problemen met het inbrengen, om ervoor te zorgen dat de toediening van insuline doorgaat.
Controleer voordat u naar bed gaat ALTIJD of er voldoende insuline in uw patroon is voor de hele nacht. Wanneer u slaapt, is het mogelijk dat u het alarm bij een lege patroon niet hoort en u een toediening van basale insuline mist.
CONTROLEER de persoonlijke instellingen van uw pomp regelmatig om er zeker van te zijn dat ze juist zijn. Onjuiste instellingen kunnen leiden tot een te hoge of te lage toediening van insuline. Raadpleeg indien nodig uw zorgverlener.
Zorg ALTIJD dat de juiste tijd en datum zijn ingesteld in uw insulinepomp. Als de tijd en datum niet goed zijn ingesteld, kan dat een veilige toediening van insuline verhinderen. Controleer altijd of de AM/PM-instelling klopt als u de tijdsinstellingen wijzigt. AM moet van middernacht tot 11:59 AM worden gebruikt. PM moet van 12 uur ‘s middags tot 11:59 PM worden gebruikt.
CONTROLEER of het scherm inschakelt, u pieptonen hoort, de pomp voelt trillen en de groene led ziet knipperen rond de rand van de knop Scherm aan/Snelle bolus wanneer u een energiebron aansluit op de USB-poort. Deze functies worden gebruikt om u op de hoogte te stellen van waarschuwingen, alarmen en andere situaties die uw aandacht vereisen. Staak het gebruik van de pomp en neem contact op met de technische klantondersteuning als deze functies niet werken.
CONTROLEER uw pomp regelmatig op alarmtoestanden die kunnen worden weergegeven. Het is belangrijk dat u op de hoogte bent van de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de toediening van insuline en uw aandacht vereisen, zodat u zo snel mogelijk kunt reageren.
Gebruik de trilfunctie voor waarschuwingen en alarmen NIET terwijl u slaapt, tenzij uw zorgverlener hiervoor toestemming geeft. Door het volume voor waarschuwingen en alarmen op hoog in te stellen, voorkomt u dat u een waarschuwing of alarm niet opmerkt.
Kijk ALTIJD op het scherm om de juiste programmering van de bolushoeveelheid te bevestigen wanneer u de functie Snelle bolus begint te gebruiken. Door op het scherm te kijken, bent u er zeker van dat u de opdrachten in de vorm van pieptonen/trillingen correct gebruikt voor het programmeren van de beoogde bolushoeveelheid.
Gebruik uw pomp NIET als u vermoedt dat deze is beschadigd door een val op of stoten tegen een hard oppervlak. Controleer of de pomp goed werkt door een energiebron in de USB-poort te steken en te controleren of het scherm inschakelt, u pieptonen hoort, de pomp voelt trillen en een groene led ziet die knippert rond de rand van de knop Scherm aan/Snelle bolus. Staak het gebruik van de pomp en neem contact op met de technische klantondersteuning als u vermoedt dat de pomp beschadigd zou kunnen zijn.
VERMIJD blootstelling van uw pomp aan temperaturen onder 40 °F (5 °C) of boven 99 °F (37 °C). Insuline kan bij lage temperaturen bevriezen en bij hoge temperaturen degraderen. Insuline die blootgesteld is geweest aan omstandigheden buiten de door de fabrikant aanbevolen waarden, kan de veiligheid en prestaties van de pomp aantasten.
VERMIJD onderdompeling van uw pomp in een vloeistof met een diepte van meer dan 3 foot (0,91 meter) of gedurende meer dan 30 minuten (IPX7-classificatie). Als uw pomp is blootgesteld aan vloeistof voorbij deze limieten, controleer dan op tekenen van het binnendringen van vloeistof. Staak het gebruik van de pomp en neem contact op met de technische klantondersteuning als u tekenen van het binnendringen van vloeistof ziet.
VERMIJD plaatsen waar ontvlambare anesthetica of explosieve gassen aanwezig kunnen zijn. De pomp is niet geschikt voor gebruik op deze plaatsen en er bestaat een explosiegevaar. Verwijder uw pomp voordat u een van deze plaatsen binnengaat.
ZORG ERVOOR dat u binnen de lengte van de USB-kabel blijft wanneer u bent aangesloten op de pomp en op een oplaadbron. Als u verder gaat dan de lengte van de USB-kabel, kan de canule uit de infusieplaats worden getrokken. Om deze reden wordt aanbevolen om de pomp niet op te laden terwijl u slaapt.
ONTKOPPEL de infuusset van uw lichaam tijdens ritten op hoge snelheid of met hoge krachten in een attractiepark of kermis. Snelle veranderingen in hoogte of zwaartekracht kunnen van invloed zijn op de toediening van insuline en letsel veroorzaken.
ONTKOPPEL de infuusset van uw lichaam voordat u vliegt in een vliegtuig zonder gereguleerde cabinedruk of in een vliegtuig dat wordt gebruikt voor kunstvliegen of gevechtssimulaties (met of zonder gereguleerde cabinedruk). Snelle veranderingen in hoogte of zwaartekracht kunnen van invloed zijn op de toediening van insuline en letsel veroorzaken.
RAADPLEEG uw zorgverlener over veranderingen van levensstijl zoals gewichtstoename of -verlies en het beginnen of stoppen van lichaamsbeweging. Uw insulinebehoefte kan veranderen door wijzigingen in uw levensstijl. Uw basaalsnelheid/ -snelheden en andere instellingen moeten mogelijk worden aangepast.
CONTROLEER uw BG met een bloedglucosemeter na een geleidelijke hoogteverandering tot 1.000 foot (305 meter), bijv. tijdens skiën of wanneer u door de bergen rijdt. De nauwkeurigheid van de toediening kan variëren tot 15% totdat er 3 eenheden insuline zijn toegediend of totdat de hoogte met meer dan 1.000 foot (305 meter) is veranderd. Veranderingen in de nauwkeurigheid van de toediening kunnen de toediening van insuline beïnvloeden en letsel veroorzaken.
Vraag uw zorgverlener ALTIJD of er specifieke richtlijnen zijn wanneer u de pomp om welke reden dan ook moet of wilt losmaken. Afhankelijk van de duur en de reden waarom u ontkoppelt, kan het nodig zijn dat u de gemiste basaalinsuline en/of bolusinsuline inhaalt. Controleer uw BG voordat u de pomp ontkoppelt en opnieuw wanneer u die aansluit, en behandel hoge BG zoals aanbevolen door uw zorgverlener.
ZORG ERVOOR dat uw persoonlijk instellingen voor de insulinetoediening in de pomp zijn geprogrammeerd voordat u de pomp gaat gebruiken als u onder garantie een vervanging hebt ontvangen. Als u uw instellingen voor de toediening van insuline niet invoert, kan dat leiden tot te veel of te weinig toegediende insuline. Dat kan resulteren in voorvallen vanwege hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG). Raadpleeg indien nodig uw zorgverlener.
In de nabijheid van mobiele telefoons kan interferentie met de elektronica van uw pomp optreden. Het wordt aangeraden bij het dragen van uw pomp en mobiele telefoon een tussenafstand van minimaal 6,4 inch (16,3 cm) aan te houden.
Gooi gebruikte onderdelen zoals patronen, spuiten, naalden, infuussets en CGM-sensoren ALTIJD weg volgens de aanwijzingen van uw zorgverlener. Was uw handen grondig na het hanteren van gebruikte onderdelen.
/!\Gebruik van de Dexcom G6 CGM met uw t:slim X2-insulinepomp
Open de sensorverpakking NIET voordat u uw handen met water en zeep hebt gewassen en hebt laten drogen. Als u de sensor met vuile handen inbrengt, kunt u de inbrenglocatie verontreinigen en een infectie oplopen.
Breng de sensor NIET in voordat u de huid hebt schoongemaakt met een antimicrobiële oplossing voor lokaal gebruik (bijvoorbeeld isopropanol) u en de huid hebt laten drogen. Het inbrengen van de sensor in nietschoongemaakte huid kan leiden tot infectie. Breng de sensor pas in als het schoongemaakte gebied droog is, zodat de plakker beter blijft kleven.
VERMIJD herhaald gebruik van dezelfde plaats voor het inbrengen van de sensor. Wissel de sensorinbrengplaats af en gebruik niet dezelfde plaats voor twee achtereenvolgende sensorsessies. Het gebruik van dezelfde plaats kan littekens of huidirritatie veroorzaken.
VERMIJD het inbrengen van de sensor op plaatsen die gestoten, geduwd of samengedrukt kunnen worden of op plekken met littekens, tatoeages of irritatie, omdat dit geen goede plaatsen voor het meten van glucose zijn. Inbrengen op deze locaties kan de nauwkeurigheid beïnvloeden, waardoor u ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG) mogelijk niet opmerkt.
VERMIJD het injecteren van insuline of het plaatsen van een insulinepomp binnen 3 inch (7,6 cm) van de sensor. De insuline kan de nauwkeurigheid van de sensor beïnvloeden, waardoor u ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG) mogelijk niet opmerkt.
Gebruik de sensor NIET als de steriele verpakking is beschadigd of geopend. Gebruik van een niet-steriele sensor kan infectie tot gevolg hebben.
Om de Dexcom G6 CGM te kalibreren, moet u de door uw BG-meter aangegeven BG-waarde ALTIJD binnen 5 minuten na een zorgvuldig verrichte BG-meting invoeren. Gebruik geen glucosewaarden van de sensor in voor kalibratie. Als u onjuiste BG-waarden invoert, BG-waarden invoert die meer dan 5 minuten voor het invoeren zijn verkregen, of glucosemetingen van de sensor invoert, kan dit de prestaties van de sensor beïnvloeden en kan dit leiden tot het niet opmerken van ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG).
Kalibreer NIET als uw BG met een aanzienlijke snelheid verandert (normaal gesproken meer dan 0.1 mmol/L per minuut). Kalibreer niet als het scherm van uw ontvanger de enkele of dubbele pijl voor stijging of daling weergeeft. Dit duidt erop dat uw BG snel stijgt of daalt. Kalibratie tijdens een aanzienlijke stijging of daling van uw BG kan de nauwkeurigheid van de sensor verstoren en kan ertoe leiden dat ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG) niet wordt opgemerkt.
De nauwkeurigheid van de Dexcom G6 CGM kan worden aangetast wanneer uw glucose stijgt met een aanzienlijke snelheid (bijv. Met 0.1 tot en met 0.2 mmol/l/min. of meer dan 0.2 mmol/L per minuut), zoals tijdens lichaamsbeweging of na een maaltijd.
VOORKOM dat de zender en pomp meer dan 20 foot (6 meter) van elkaar verwijderd raken. Het zendbereik van de zender naar de pomp bedraagt maximaal 20 foot (6 meter), zonder obstakels. Draadloze communicatie door water werkt niet goed, waardoor het zendbereik veel kleiner is in een zwembad of bad of op een waterbed enz. Voor een goede communicatie wordt aangeraden om het pompscherm van uw lichaam vandaan te richten en om de pomp aan dezelfde zijde van het lichaam te dragen als de CGM. Er bestaan meer verschillende soorten obstakels die niet zijn getest Als uw zender en ontvanger meer dan 20 foot (6 meter) van elkaar verwijderd zijn of worden gescheiden door een obstakel, communiceren de onderdelen mogelijk niet met elkaar of is de communicatieafstand kleiner, wat kan leiden tot het niet opmerken van ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG).
Gebruik voor kalibratie GEEN alternatieve locaties om uw BG te meten (bloed uit uw handpalm of onderarm enz.). BG-waarden van alternatieve locaties kunnen afwijken van die van een vingerprikmeting en geven mogelijk niet de meest actuele BG-waarden weer. Gebruik voor de kalibratie alleen een BG-waarde die u met een vingerprik hebt verkregen. BG-waarden van alternatieve locaties kunnen de nauwkeurigheid van de sensor beïnvloeden en het is mogelijk dat u hierdoor ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG) niet opmerkt.
ZORG ERVOOR dat uw zender-ID in de pomp is geprogrammeerd voordat u het systeem gaat gebruiken als u onder garantie een vervangende pomp hebt ontvangen. De pomp kan alleen communiceren met de zender als de zender-ID is ingevoerd. Als de pomp en de zender niet met elkaar communiceren, ontvangt u geen glucosemetingen van uw sensor, waardoor u ernstige hypoglykemie (lage BG) of hyperglykemie (hoge BG) mogelijk niet opmerkt.
Werp uw zender NIET weg. Deze kan opnieuw worden gebruikt. Voor iedere sessie wordt dezelfde zender gebruikt, totdat het einde van de levensduur van de zenderbatterij is bereikt.
De Dexcom G6-sensor kan niet met oudere versies van zenders of ontvangers worden gebruikt. Gebruik geen zenders, ontvangers en sensoren van verschillende generaties met elkaar.
Terug naar boven >>